Schrijvers Dichters

J.J. Slauerhoff of ook wel “Slau”voor de ingewijden. In de jaren 70 las ik veel van zijn proza. In dat tijdperk werd er veel gereisd door het volk. Op reis zijn, in beweging, ook ik behoorde tot dat gilde. Een boek van de goede oude “Slau” kwam dan goed van pas. Zijn heimwee naar Nederland als hij weg was en in Nederland zijnde weer weg willen, dat kwam mij bekend voor. Een prachtige verhaal was Larrios

De eerste keer dat hij Larrios ziet is in Spanje. Vanuit de trein te Burgos ziet hij haar verschijnen op één der veranda’s van het laatste huis. In de enkele seconden van voorbijgaan doorleeft hij haar gehele bestaan. Tien maanden later keert hij terug in Burgos, maar bij vindt haar niet. In het oude Malaga heeft hij de moed al opgegeven, maar dan verschijnt zij plotseling. Samen gaan ze naar haar kamertje, armoedig ingericht. Hij blijft de nacht bij haar, doch in de morgen is zij verdwenen. etc etc.

J.J. Slauerhoff

 

 

Uiteindelijk heeft hij geruime tijd in Tanger gebivakkeerd, alwaar hij als huisarts de armen in de achterbuurten ter zijde stond. Het prachtige proza dat hij schreef, dat het maar nooit vergeten mag woorden:”Alleen in mijn gedichten kan ik wonen”

 

 

 

reve002_p02Ons aller Gerard…de schrijver des vaderlands. De avonden..niet één van mijn favoriete boeken, verder weinig van hem gelezen.

De persoon van het Reve, daar moest ik altijd om lachen. Hij had iets huiligers, droevig en cynisch. Je wist eigenlijk nooit wanneer hij iets meende.

Max Pam doet een greep uit het recente boek van Teigetje en Woelrat . Gerard Reve lijdt in dat boek wel aan “decorum verlies”, tsjonge wat een bedenkeijk personage : hieronder de greep van Max Pam uit het boek

 

Gezegden:

te laat te laat zei Winnetou, het zaad is al naar
binnen toe
Ik ben ook maar gestuurd.
Beter één lul in de hand, dan de lucht van tien.
Ik kak nog zonder bril
De vraag stellen is hem beantwoorden.
Schimmelpenninck, ha die ken ik.
Alles berust op misverstand. Het woord zegt het al
Een mens tobt wat af. Van geslacht op geslacht.

Een reviaanse draai aan bestaande gezegden

Linea rectum
Beter onder de leden dan onder het bestuur
Badman ben ik al bruin? As me reet, juffrouw!
Dag jongen met je mooie scooter, met je brede zadel
en je toeter
Lieve, lieve mensen…de broek uit en maar jenzen!
Spreekt u maar! (na uit zijn achterste “gehoest” te
hebben)

En deze bedacht hij zelf

Als er geen politie was, werden wij in ons bed
vermoord
Ik speel hobo. Hobo d’amore en hobo da kakkia
Er moet een God zijn, of iets dat minstens zo erg
is.
Krop of gewoon? Doet u maar een krop, het is voor
een zieke.

en dan nog

De schrijver had een groot en vast repertoire,
waartoe behoorde het laten van een wind in een wijnglas. Ook beleefde hij er
plezier aan om zijn lul op een schoteltje te leggen, waarna hij op het
gezelschap toetrad met de vraag: wie lust er een plakje worst?

§

Jules Deelder

Jules Deelder

Er lijkt geen
vuiltje aan

de lucht maar
schijn bedriegt

Een flits in
de leegte

en je weet:
weer een be-

keuring aan
m’n reet!

§

cees_nooteboom2De omweg naar Santiago. Het mooiste boek dat ik ooit over Spanje heb gelezen. De manier waarop Cees Nooteboom het land beschrijft…ik zie het voor me. Voorts heeft Cees Nooteboom ook nogal wat kennis van de geschiedenis van Spanje. Dat maakt het boek nog interessanter.

Wat mij betreft had er aan die omweg geen einde hoeven komen.

En dit citaat dan…:

Het gebeurt op elke reis, of liever: het gebeurt mij op elke langere reis. De tijd die ik van huis weg ben, stagneert, stolt, wordt een soort massief, raar ding dat zich achter me sluit. Dan ben ik weg, ik ben aan iets anders onderhorig geworden, aan het reizen, aan het ijle element van nergens bij horen, aan het verzamelen van het andere. Ik heb er een woord voor gezocht, en ik kan het niet anders zeggen dan zo: ik raak uitgebreid.

Of dit uit het boek : Geen wachters, geen voetvolk met brandend pek op de tinnen van het kasteel, alleen twee nonnen in een deux-chevaux met witte bakkersgezichten van het nooit buiten in de zon zitten, bestoven met het meel van God.

§

 

avila2Avila heb ik ooit in ver verleden bezocht. Het was toen hoog zomer. Ik zal de aanblik van die muren nooit vergeten. De landerijen waren allemaal geel en zanderig, dat gaf de indruk alsof er een ommuurde stad in de woestijn opdoemde. Afrika in Europa ten tijden van los Moros..

§

rutger

Jonge sla

Alles kan ik verdragen,

het verdorren van bonen,

stervende bloemen,

het hoekje aardappelen, kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in.


Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee.

§

En dan nog alleen het licht boven de tafel. De magische cirkel waarin het woord
‘familiegeluk’ werd geschreven. (Louis Ferron)

Denhaag_relief_vrouw_man_tafel

 

 

 

 

 

 

 

 

§

Jef Geeraerts.

De spannende verhalen met rechercheur Vinke, de vermakelijke dialogen. Ik ben toentertijd ook nog aan Gangreen begonnen. Ik vond het maar niks. Voorts heeft jeffGeeraerts ooit een kort verontrustend verhaal geschreven over een bewapende kluizenaar die al heel lang in de bossen woonde. Geeraerts documenteerde zich altijd goed voor zijn romans. Zo bijvoorbeeld een integraal overgenomen profiel van de FBI om serie moordenaars te vangen…

De passende cartoon is van Kamagurka, ook een onvergetelijke Belg

 

§

bloemAlhier enige ietwat sombere maar mooie gedichten van J.C. Bloem

Ik heb van ’t leven vrijwel niets verwacht
’t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.
Wat geeft het? – In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.

Afscheid

Ieder scheiden is van ’t laatste scheiden
voorbode, ieder bed van ’t laatste bed.
Alle sterfelijke wegen leiden
naar het eind waarvan geen liefde redt.

In het stedelijk duister van de straten
nemen we afscheid – en het drukt als lood,
kijken om en wuiven, reeds verlaten,
slaan de hoek om, en het is de dood

§

Uit “Dit is mijn hof” van Chris de Stoop”

Lang geleden kocht ik twee boerenganzen van een paar dagen oud op de vogelmarkt in Antwerpen. Een koppeltje had ik gevraagd, maar het bleken later twee mannetjes te zijn. Ik zette de donzige kuikens in een doos met hooi en gaf ze broodkruimels en water. Overdag was ik met ze bezig in het gras. Piep-piep, riepen ze als ik eraan kwam. Kwaak-kwaak, antwoordde ik. Hoe belachelijk mijn imitatie van de ganzenroep ook was, ze herkenden het geluid vanaf honderd meter afstand en waren dol van vreugde als ze het hoorden. Het was onweerstaanbaar grappig hoe ze me achterna trippelden, trouw als een hondje, nog struikelend over hun eigen pootjes. Ze waren kinderlijk aanhankelijk.

stoop
Als jongen had ik gefascineerd gehoord hoe de Oostenrijker Konrad Lorenz in 1973 de Nobelprijs kreeg voor zijn werk met ganzen. Op tv waren er aandoenlijke beelden te zien van de oude professor die ging wandelen of zwemmen met een rij jonge gansjes achter zich aan. Hij stelde dat kuikens het eerste bewegende wezen als hun moeder zien, zelfs al is het een kussen aan een touw.
Sneller dan ik dacht groeiden mijn kuikens op tot grote, witte, sierlijke ganzen van bijna een meter hoog. Kwaak-kwaak, zei ik nog altijd wanneer ik naar hen toe kwam. Gak-gak, antwoordden ze nu luidkeels. Als ik in de tuin een boek zat te lezen, lagen ze aan mijn voeten. Wanneer ik hen achterliet, jammerden ze hartverscheurend. Ze wilden altijd bij me zijn. Alle andere mensen vielen ze agressief aan, luid sissend en hard bijtend met hun krachtige snavel die van een zaagrand was voorzien. Als ik ook maar met iemand begon te praten, overstemden ze wild snaterend het gesprek. Het waren de elementaire emoties van blijdschap, woede, angst en verdriet die dieren met mensen delen.
Wanneer ik hun drukke gezelschap moe was, was het onmogelijk om ze weg te jagen; integendeel, dan kwamen ze nog dichterbij en beten zich vast in mijn broekspijpen. Het enige waar ze van schrokken was een grote, groene gieter met een lange tuit. Als ik die naar hen uitstak, sloegen ze in een stuip van angst achterover. Maar soms gingen ze het gevecht aan. Ze zetten zich recht overeind, maakten zich zo groot en breed mogelijk, pakten uit met veel vertoon van kracht. Dan vlogen ze vol haat en razernij op de plastic gieter af om hem met bek, poten en vleugels toe te takelen. Ze putten zich een kwartier lang uit in een gevecht op leven en dood, tot ze uiteindelijk amechtig zuchtend en kreunend op hun zij lagen. De gieter won het altijd.
Op zondagmorgen maakte ik met mijn boerenganzen vaak een wandeling in de buurt. We gingen een tijdje grazen in de grasberm. Als ze begonnen te eten, wist ik uit ervaring dat al na een kwartier de eerste keutels zouden volgen. Daarna rolden ze eruit met een tempo van tien per uur. Het gras ging verbazend snel door hun maag-darmkanaal heen.
Ik kon het hele dorp rondwandelen met mijn ganzen, ze marcheerden als soldaten achter me aan, zij aan zij. Op een morgen kwam een groepje grauwe ganzen gakkend voorbijgevlogen. Mijn twee gekortwiekte boerenganzen – gedomesticeerde afstammelingen van de grauwe gans – bleven stokstijf op hun hoge poten staan, de halzen uitgestrekt, de nekveren opgezet, de snavel geopend. Dan volgde een zielig gefladder, een sprong omhoog en een pijnlijke buiteling. Ik ging voor ze staan en zette het op een lopen. Ze renden achter me aan, haalden me al vlug in, spreidden sidderend de vleugels, kwamen een meter van de grond. Ze vlogen, enkele tientallen meters ver. Dan doken ze uitgeteld op hun bek in het zand.
Om ze te troosten hurkte ik voor ze neer, zodat we op gelijke hoogte zaten. Ik streelde over hun kop en rug, wat ze altijd graag hadden. Kwaak-kwaak, zei ik geruststellend. Gak-gak, antwoordden ze flauw. Kwaak-kwaak-kwaak, spoorde ik ze nog eens luid aan om zich te vermannen, terwijl ik me als een kikker voortbewoog.
Toen zag ik een groepje wandelaars naar mij staan staren, elkaar aanstotend, het hoofd schuddend, proestend en grijnzend, alsof ze de dorpsidioot hadden gezien.

Kort daarna werd een van de ganzen de kop afgebeten door een loslopende hond van een rare snuiter die op het hoekje woonde. Het is de enige keer dat ik ooit naar de politie ging om een klacht in te dienen. Ik zorgde voor een mooi graf in een bosje